top of page

Poëzievertalingen

Voor mijn plezier - en soms om een collega te helpen - vertaal ik af en toe een gedicht. Hieronder staan er een paar.

​

---------

Afternoon

Dorothy Parker
 

When I am old, and comforted,
And done with this desire,
With Memory to share my bed
And Peace to share my fire,

 

I'll comb my hair in scalloped bands
Beneath my laundered cap,
And watch my cool and fragile hands
Lie light upon my lap.

 

And I will have a sprigged gown
With lace to kiss my throat;
I'll draw my curtain to the town,
And hum a purring note.

 

And I'll forget the way of tears,
And rock, and stir my tea.
But oh, I wish those blessed years
Were further than they be!

 

 

Middag

 

Ooit, als ik oud ben en bedaagd

en van begeerte vrij,

als brein en lijf wat zijn vertraagd,

mijn jeugd voorgoed voorbij,

 

dan draai ik mijn vergrijsde haar

tot een gestrenge knot.

Ik hul mijn hals in zwart foulard.

De voordeur gaat op slot.

 

Dan drink ik thee. Ik kijk niet meer

naar lichtjes in de stad.

Mijn hart gaat nooit meer wild tekeer.

Dat heb ik dan gehad.

 

En nooit meer twijfel, nooit meer pijn.

Verstandig overleg!

Ach, lag dat veilige terrein

nog maar wat verder weg…

 

---

 

Ein weißes Schloß in weißer Einsamkeit
Rainer Maria Rilke

 

Ein weißes Schloss in weißer Einsamkeit.

In blanken Sälen schleichen leise Schauer.

Todkrank krallt das Gerank sich an die Mauer,

und alle Wege weltwärts sind verschneit.

 

Darüber hängt der Himmel brach und breit. 

Es blinkt das Schloß. Und längs den weißen Wänden

Hilft sich die Sehnsucht fort mit irren Händen.

Die Uhren stehn im Schloß: es starb die Zeit.​

​

Een wit kasteel in witte eenzaamheid

 

Een wit kasteel in witte eenzaamheid.

Een stille huiver sluipt door blanke zalen.

De muren zijn begroeid met zieke, schrale

klimop; geen weg die naar de wereld leidt.​

 

Daarboven hangt de hemel, kaal en wijd.

Het slot straalt koud. Langs kille, witte wanden

Tast het verlangen met verdwaasde handen.

En elke klok staat stil: hier stierf de tijd.

 

---

 

Der Panther

Im Jardin des Plantes, Paris

Rainer Maria Rilke


Sein Blick ist vom Vorübergehn der Stäbe
so müd geworden, daß er nichts mehr hält.
Ihm ist, als ob es tausend Stäbe gäbe
und hinter tausend Stäben keine Welt.

Der weiche Gang geschmeidig starker Schritte,
der sich im allerkleinsten Kreise dreht,
ist wie ein Tanz von Kraft um eine Mitte,
in der betäubt ein großer Wille steht.

Nur manchmal schiebt der Vorhang der Pupille
sich lautlos auf -. Dann geht ein Bild hinein,
geht durch der Glieder angespannter Stille -
und hört im Herzen auf zu sein.

 

De Panter

In de Jardin des Plantes, Parijs

 

Zijn blik is van ’t onafgebroken staren
naar tralies zo doodmoe dat hij niets ziet.
Wel duizend, een nooit eindigende schare,
en achter al die tralies geen verschiet.

De zachte tred van soepelsterke poten
die almaar, aldoor in de rondte gaat,
lijkt wel een dans, de cirkel wordt gesloten
waarin verdoofd een grote wilskracht staat.

Heel soms trekt nog de sluier voor de ogen
geluidloos op -. Dan kan een beeld erdoor
naar binnen, maar het hart blijft onbewogen -
in stilte gaat het beeld teloor.

 

---

​​

Love is not all

Edna St. Vincent Millay
 

Love is not all: it is not meat nor drink
Nor slumber nor a roof against the rain;
Nor yet a floating spar to men that sink
And rise and sink and rise and sink again;

 

Love cannot fill the thickened lung with breath,
Nor clean the blood, nor set the fractured bone;
Yet many a man is making friends with death
Even as I speak, for lack of love alone.


It well may be that in a difficult hour,
Pinned down by pain and moaning for release,
Or nagged by want past resolution's power,

 

I might be driven to sell your love for peace,
Or trade the memory of this night for food.
It well may be. I do not think I would.

 

Liefde is niet alles

Liefde is niet alles: eten, drinken, kleren,
Of slaap, of onderdak, of warmte - nee.
Ze is geen reddingsboei bij storm op zee,
Geen schild waarmee je slagen af kunt weren.

Ze stilt geen pijn en ze geneest geen wonden,
Ze helpt al evenmin bij ademnood,
Maar menigeen sluit vriendschap met de dood
Omdat hij nooit de liefde heeft gevonden.

't Zou kunnen dat ik ooit van puur verdriet,
Gekweld door pijn en van ellende daas,
Of zo berooid dat 'k niets meer heb te willen,

Uit nood jouw liefde prijsgeef voor soelaas
Of voedsel om mijn honger mee te stillen.

't Zou kunnen. Maar waarschijnlijk is het niet.

 

-------

 

Epitaphe

Gérard de Nerval: Poésies diverses/ (1877)

 

Il a vécu tantôt gai comme un sansonnet,

Tour à tour amoureux, insoucieux et tendre,

Tantôt sombre et rêveur comme un triste Clitandre,

Un jour il entendit qu'à sa porte on sonnait.

 

C'était la Mort ! Alors il la pria d'attendre

Qu'il eût posé le point à son dernier sonnet ;

Et puis sans s'émouvoir, il s'en alla s'étendre

Au fond du coffre froid où son corps frissonnait.

 

Il était paresseux, à ce que dit l'histoire,

Il laissait trop sécher l'encre dans l'écritoire.

Il voulait tout savoir mais il n'a rien connu.

 

Et quand vint le moment où, las de cette vie,

Un soir d'hiver, enfin l'âme lui fut ravie,

Il s'en alla disant : « Pourquoi suis-je venu ? »

 

 

 

Grafschrift

 

Hij leefde als de leeuwerik: spontaan,

Verliefd en teder, vrolijk, zorgeloos,

Of als Clitandre: somber dromend, boos,

En op een dag belde er iemand aan.

 

Het was de Dood! Maar die moest wachten, even,

Totdat hij achter 't allerlaatst sonnet

Het allerlaatste puntje had gezet.

Toen ging hij liggen, koud en uitgeschreven.

 

Lui was hij, zei men na zijn dood. Hij deed

De inkt te zelden vlot en vlijtig stromen.

Hij wilde weten, maar bleef altijd groen.

 

De avond dat hij uit het leven gleed

En hem zijn ziel ten slotte werd ontnomen,

Mompelde hij: 'Wat kwam ik hier toch doen?'

​

-----------

​

 

MORGENSTERN

​

Möwenlied

 

Die Möwen sehen alle aus,

als ob sie Emma hiessen.

Sie tragen einen weissen Flaus

und sind mit Schrot zu schießen.

 

Ich schieße keine Möwe tot,

ich laß sie lieber leben -

und füttre sie mit Roggenbrot

und rötlichen Zibeben.

 

O  Mensch, du wirst nie nebenbei

der Möwe Flug erreichen.

Wofern du Emma heißest, sei

zufrieden, ihr zu gleichen.

 

 

​

​Meeuwenlied

 

Meeuwen zien er altijd uit

alsof ze Emma heten.

Ze dragen een witte bodysuit,

je kunt ze, schijnt ’t, zelfs eten.

 

Maar wie schiet er nou meeuwen dood?

ik laat ze liever leven,

dan kan ik ze oud krentenbrood

en pepernoten geven.

 

De mens zal in geen duizend jaar

de meeuwenvlucht bereiken.

Wie Emma heet, kan althans daar-

in ietsje op ze lijken.

 

----​

Das Perlhuhn

Das Perlhuhn zählt eins, zwei, drei, vier ...
Was zählt es wohl, das gute Tier,
dort unter den dunklen Erlen?
Es zählt, von Wissensdrang gejückt
(die es sowohl wie uns entzückt):
die Anzahl seiner Perlen.

 

​

Het parelhoen

 

In ’t bosje zit een parelhoen.

Wat zit dat beest daar toch te doen?

Hij bromt: vier, vijf, zes, zeven...

Gekieteld door nieuwsgierigheid

(want dat wordt menigeen altijd)

telt hij zijn parels even.
 

​---

Bim, Bam, Bum

Ein Glockenton fliegt durch die Nacht,
als hätt' er Vogelflügel,
er fliegt in römischer Kirchentracht
wohl über Tal und Hügel.

Er sucht die Glockentönin BIM,
die ihm vorausgeflogen;
d.h. die Sache ist sehr schlimm,
sie hat ihn nämlich betrogen.

"O komm", so ruft er, "komm, dein BAM
erwartet dich voll Schmerzen.
Komm wieder, BIM, geliebtes Lamm,
dein BAM liebt dich von Herzen!"

Doch BIM, daß ihr's nur alle wißt,
hat sich dem BUM ergeben;
der ist zwar auch ein guter Christ,
allein das ist es eben.


Der BAM fliegt weiter durch die Nacht
wohl über Wald und Lichtung.
Doch, ach, er fliegt umsonst! Das macht,
er fliegt in falscher Richtung.​

 

​

​

Bim, Bam, Bom

Door d'avond zweeft een klokkentoon
boven de stille dreven.
Hij vliegt in een romaans patroon:
wat kan hij prachtig zweven!

Zijn echtgetone BIM zoekt hij;
zij is vooruitgevlogen.
Het ziet er niet best uit, want zij
heeft hem helaas bedrogen.

'O, kom!' roept hij, 'kom, BIM, je BAM
bemint je teer en vurig.
Kom terug, mijn BIM, mijn grote vlam,
toe, wees niet zo balsturig!'

Maar hij zit zwaar in de puree:
z' is er met BOM vantussen;
dat is niet fraai, al zijn 't geen twee
geloven op één kussen.

Zo vliegt de arme BAM alleen,
wanhopig en verlaten;
hij vliegt op het verkeerde been
en heeft niets in de gaten.

​

---

​

​Dog Days

David Sedaris, 2013

​
Pepper, Spot, and Leopold
were sent by God, so I’ve been told,
in hopes we might all comprehend
that every dog is man’s best friend.


Hail hyperactive Myrtle,
owned by folks who are infertile.
Her owners boast as she runs wild,
“She’s not a spaniel, she’s our child!”


Hercules, a Pekingese,
was taken in and dipped for fleas.
Insecticide got in his eyes.
Now he’ll be blind until he dies.


Rags, the Shatwells’ Irish setter,
doubles as a paper shredder.
His lunch was bills and last year’s taxes,
followed by a dozen faxes.


Petunia May they say was struck
chasing down a garbage truck.
A former purebred Boston terrier,
her family’s wond’ring where to bury her.


Most every ev’ning Goldilocks
snacks from Kitty’s litter box.
Then on command she gives her missus
lots of little doggy kisses.


The Deavers’ errant pit bull, Cass,
bit the postman on the ass.
Her lower teeth destroyed his sphincter.
Now his walk’s a bit distincter.


Bitches loved the pug Orestes
till the vet snipped off his testes.
Left with only anal glands,
he’s now reduced to shaking hands.
 

Dachshund Skip from Winnipeg
loves to hump his master’s leg.
Every time he gets it up, he
stains Bill’s calves with unborn puppy.


A naughty Saint Bernard named Don
finds Polly’s Kotex in the john.
He holds the blood steak in his jaws
and mourns her coming menopause.


A summer day and shar-pei Boris
sits inside a parked Ford Taurus.
He yaps until his throat is sore,
then pants awhile and yaps some more.


An average day and poor Raquel’s
being shot with cancer cells.
Among her friends she likes to crab
that she’s a pointer, not a Lab.


Each night old Bowser licks his balls,
then falls asleep till nature calls.
He poops a stool, then, though it’s heinous,
bends back down and licks his anus.

 

Hondenleven

​

​Pepper, Leopold en Spot

Zijn naar men zegt gestuurd door God,

Om ons te leren dat de hond

Je beste vriend is, in de grond.

 

Kijk kleine Myrthe driftig hijgen,

Haar baas, die zelf geen kind kon krijgen,

Zegt als ze door de dreven sprint:

‘Dat is geen hond, dat is mijn kind!’

 

Pekinees Harold kreeg bij ’t drogen

Vlooienshampoo in zijn ogen

Het beest is nu dus vlooienvrij

Maar kijken is er niet meer bij.

 

De Ierse setter van Van Laar,

Werkt als papierversnipperaar.

Hij eet de rekeningen op,

En ook de blauwe envelop.

 

Op jagen was de terrier dol.

Hij dook in een konijnenhol.

Zijn kop zit dus al in het graf,

Straks maakt zijn baas het werkje af.

 

De poedel heeft, als ’t vrouwtje roept,

Net uit de kattenbak gesnoept.

Dan geeft die lieve kleine hond

De vrouw een kusje op haar mond.

 

De pitbull Cass, een vals stuk vreten,

Heeft in des melkboers reet gebeten.

Diens kringspier sneefde in de strijd.

Hij loopt nu met zijn benen wijd.

 

De chique, fiere reu Jean-Pierre

Was bij de teefjes populair.

Nu hij zijn ballen niet meer heeft,

Zijn ze alleen nog maar beleefd.

 

Een gladde tekkel uit Geleen

Bespringt graag een passerend been

En loost dan – toch nog onverwacht –

Zijn ongeboren nageslacht.

 

Hannes, een stevige bouvier,

Pikt maandverband uit de wc.

Ah, zalig, zo’n bebloede lap…

De menopauze is een klap.

 

’t Is warm en zonnig. Shar-pei Jaap

Zit opgesloten in de Saab.

De baas is weg. Jaap grijpt zijn kans:

Hij keft en hijgt zich haast ongans.

 

In ’t lab krijgt ’s mensen beste vriend

Soms kankercellen toegediend,

Maar kankert nooit en heeft zelfs humor:

‘’t Is best gezwellig hoor, zo’n tumor.’

 

’s Avonds likt Bowser eerst zijn ballen,

Om daarna diep in slaap te vallen.

Soms wordt hij wakker, draait een drol,

En likt dan lekker aan zijn hol.

 

​

​

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Bent double, like old beggars under sacks,

Knock-kneed, coughing like hags, we cursed through sludge,

Till on the haunting flares we turned our backs

And towards our distant rest began to trudge.

Men marched asleep. Many had lost their boots

But limped on, blood-shod. All went lame; all blind;

Drunk with fatigue; deaf even to the hoots

Of disappointed shells that dropped behind.

 

Gas! GAS! Quick, boys! — An ecstasy of fumbling

Fitting the clumsy helmets just in time,

But someone still was yelling out and stumbling

And flound'ring like a man in fire or lime. —

Dim, through the misty panes and thick green light,

As under a green sea, I saw him drowning.

 

In all my dreams before my helpless sight

He plunges at me, guttering, choking, drowning.

 

If in some smothering dreams you too could pace

Behind the wagon that we flung him in,

And watch the white eyes writhing in his face,

His hanging face, like a devil's sick of sin,

If you could hear, at every jolt, the blood

Come gargling from the froth-corrupted lungs,

Obscene as cancer, bitter as the cud

Of vile, incurable sores on innocent tongues,

My friend, you would not tell with such high zest

To children ardent for some desperate glory,

The old Lie: Dulce et decorum est

Pro patria mori.

​

Wilfred Owen, 1917

​

Dulce et decorum est

 

Gebogen, krom als oude bedelaars,

Zwoegden we vloekend, hoestend door het slijk,

Tot we het hellevuur de rug toekeerden

Om uitgeput naar verre rust te sjokken…

We sliepen lopend, raakten laarzen kwijt,

Strompelden op bebloede voeten voort,

Dronken van moeheid, lam en blind, zelfs doof

Voor gasgranaten die zacht jankend landden.

​

Gas! GAS! werd er gebruld – een trillend tasten

Naar maskers, net op tijd voor ons gezicht,

Maar één stond nog te gillen, bijna vallend,

Wankelend als gevangen in een brand...

Door het beslagen mica, dik groen waas,

Zag ‘k hem als in een groene zee verdrinken.

​

In gruweldromen zie ik, machteloos,

Hem stikkend, kokhalzend steeds weer verdrinken.

​

Als jij ook eens in zo’n verstikkingsdroom

Achter die kar aan liep waarin hij lag,

Zijn weggedraaide, witte ogen zag

In zijn verslapt gezicht, verwrongen, ziek,

En bij elk schokje hoorde hoe het bloed

Uit zijn door schuim verwoeste longen kwam,

Obsceen als kanker, bitter als een pruim

Van etter uit zijn schuldeloze tong…

Dan zou je niet op die gezwollen toon

Voor kinderen, hunkerend naar heldenglorie,

Die eeuwenoude leugen weer herhalen:

Dulce et decorum est pro patria mori.

​

GB 2020

​

​

Dulce et decorum est

bottom of page